Alhoewel ik als kind samen met mijn ouders en zusje meermaals de carnavalsoptocht in Apeldoorn heb bekeken, heb ik nooit echt iets met carnaval gehad. Februari 1986 diende ik de laatste maand van mijn diensttijd in Langemannshof uit, mijn vriend Fred mocht nog twee maanden uitzingen in Seedorf. Toevallig hadden wij beiden verlof in het carnavalsweekend en we besloten samen met mijn vriendin een keer carnaval te vieren bij De Groot in De Vecht.
Ter voorbereiding had ik een hoge hoed gefabriceerd, deze goud gespoten en van een knipperlampje voorin voorzien. Een broek van een dekbed en een vernaaide badjas van mijn moeder waren de kleren die ik droeg. De hoed bleek overigens niet erg praktisch, behalve als ik heel stil bleef staan. Fred was min of meer verkleed als Sinterklaas, herkenbaar aan zijn witte baard en rode mijter.
Met wat drank op bleek de avond best gezellig.
Na afloop pakten wij onze fietsen en togen richting Apeldoorn. De winter van ’86 was koud. Die nacht vroor het dat het kraakte, maar dat merkten wij niet. Nog niet…
‘Hé, waar is Fred?’, vroeg ik aan mijn vriendin, ondertussen om me heen kijkend. Hij was nergens te bekennen, terwijl hij kort ervoor nog het hoogste woord had. Toch enigszins ongerust keerden wij om en fietsten al turend terug over de donkere landweg. Ineens ontwaarde ik net boven de berm een punt; het bleek de bovenkant van de mijter. Fred bleek “gewoon” op zijn fiets in de Wetering te staan, pardoes door het ijs gezakt.
Nadat wij hem weer op het droge hadden gekregen zijn we met gezwinde vaart naar huis gefietst, terwijl zijn baard steeds langer werd door het druipende water. Het liep goed af, maar de plukken baard zagen we weken later nog her en der in de berm liggen.